Het Oosterdelgebied is het laatste deel van het Geestmerambacht. Cultuurhistorisch is dit het meest oorspronkelijke gebied. De akkertjes zijn uniek en in deze vorm niet meer aanwezig in andere delen van Nederland.
Het huidige Oosterdelgebied bestond ooit uit veengronden. De klassieke manier om veengebieden te ontginnen is ontwateren door sloten te graven. De grond bestaat uit opgebaggerde veenwoudgronden. Baggeren was dé manier om het land op te hogen en vruchtbaar te maken. Lagergelegen gronden werden met sloten doorgraven om het land op te hogen. Dat leverde prima tuinbouwgrond op. Omdat de lokale tuinders afhankelijk van derden waren voor het vervoer en verkoop van hun producten, werden er van oudsher vollegrondsproducten zoals kool, uien en aardappelen geteeld. Die zijn lang houdbaar en geschikt voor vervoer over grotere afstanden. Dat verklaart ook het ontstaan van het veilingwezen in dit gebied.
De exploitatie van de gronden was zeer arbeidsintensief en zwaar. Er was een versnipperd grondgebruik en bijna alle kavels waren uitsluitend per schuit bereikbaar. Ook het aantal kavels per bedrijf was zeer groot. Toepassing van moderne productiemethoden was vrijwel niet mogelijk.
In 1962 werd door een ingrijpende ruilverkaveling het Geestmerambacht opnieuw ingericht. Waterwegen maakten plaats voor rijwegen en van het oude eilandenrijk bleef alleen het huidige Oosterdel over. Eigenaar Staatsbosbeheer heeft in 2005 het beheer overgedragen aan Stichting Veldzorg. Die verhuurt akkers, waakt over handhaving van de vaarregels en zet zich in voor het in standhouden van de cultuurgronden.